Asselbergs, W.J.M.A., Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek, Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf - DBNL (2024)

Asselbergs, W.J.M.A.

Asselbergs, Willem Jan Marie Anton * 2 januari 1903 Bergen opZoom; † 27 juli 1968 Nijmegen, literatuurhistoricus, hoogleraarNederlandse en Algemene Letterkunde, als dichter en essayist bekend onder denaam Anton van Duinkerken.

Asselbergs, W.J.M.A., Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek, Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf - DBNL (1)

Willem Asselbergs was de oudste zoon van een Brabantsebierbrouwer. Op negenjarige leeftijd ging hij naar de Franstalige kostschool vanfraters, de Ruwenberg, in Sint-Michielsgestel. Van zijn 12de tot zijn24ste heeft hij het klein- en het grootseminarie van het BisdomBreda doorlopen, waar hij zich een degelijke kennis van de Latijnse en Franseletterkunde, van theologie en filosofie heeft eigengemaakt In 1923 begon hijgedichten te publiceren in het zuidelijk-katholieke tijdschrift Roeping.Toen hem dit door de leiding van het seminarie verboden werd, koos hij, nietzonder innerlijke strijd, voor de literatuur, verliet het seminarie en gingNederlands studeren aan de R.K. Leergangen in Tilburg. Vanaf 1927 tot 1952 ishij verbonden geweest aan het dagblad De Tijd, waarin hij in het beginvoornamelijk Franse, later vooral Nederlandse boeken besprak. Op verzoek vanJan Engelman werd hij redacteur van het meer noordelijk-katholieke tijdschriftvan de jongere generatie, De Gemeenschap. In 1937 verleende deuniversiteit van Leuven de pas 34-jarige Van Duinkerken een eredoctoraat in deNederlandse Letteren op grond van de forse bloemlezing Dichters uit de tijdder Contra-reformatie (1932), met een uitvoerige historische beschouwingvooraf. In 1940 werd hij aan de Leidseuniversiteit buitengewoon hoogleraar in de Vondelwetenschappen. Vanwege zijn principieel anti-fascistischehouding heeft hij gedurende de Tweede Wereldoorlog driekwart jaar moetendoorbrengen in het gijzelaarskamp in Sint-Michielsgestel. De Jan vanEijck-academie in Maastricht benoemde Asselbergs in 1948 tot hoogleraarcultuurgeschiedenis. Vooral zijn magnum opus op het gebied van dewetenschappelijke beoefening van de Nederlandse letterkunde: Het tijdperkder vernieuwing van de Noordnederlandse Letterkunde (1880-1905), hetzogenaamde Negende deel, verschenen in 1951, leidde tot zijn benoemingtot hoogleraar Nederlandse en Algemene letterkunde aan de universiteit vanNijmegen. Deze functie heeft hij vervuld tot aan zijn dood in 1968.

Wetenschappelijke ontwikkeling en karakterisering

Het is onmogelijk de literatuurhistoricus W.J.M.A. Asselbergsvolkomen los te zien van de essayist en dichter Anton van Duinkerken. Indezelfde tijd dat hij zijn eerste verzen publiceerde, was hij op zoek naar dezin van de geschiedenis en naar een helder begrip van ‘literatuurgeschiedenis’.Hij bestudeerde daartoe de ideeën van Albert Verwey en Dirk Coster. Vooraldoor zijn persoonlijke contacten met deze laatste rijpten Asselbergs'opvattingen over literatuurgeschiedenis als geschiedenis van de menselijkegeest en menselijke relaties. Evenals Coster kan men Asselbergschristen-humanist noemen, maar bij Asselbergs is dit humanisme van zuiverkatholieke snit. Bezig zijn met literatuurgeschiedenis had z.i. geen zin alshet geen zoeken inhield naar de mens en de menselijke waardigheid. Studies ophet terrein van de letterkundige geschiedenis, of ze nu gaan over dichters uitde contrareformatie, over figuren van het ‘Tweede plan’ of over de Tachtigers,leidt Asselbergs in met nauwkeurige biografische gegevens en met het schetsenvan de maatschappelijke context waarin het letterkundige werk ontstaan is,alvorens over te gaan tot de bespreking van de ontwikkelde ideeën ofwaarden. Diezelfde werkwijze ziet men terug in zijn literair-kritisch werk inkranten en tijdschriften. Uiteindelijk zoekt hij ook in zijn recensies de zielvan de schrijver achter diens boek. Er is echter een groot verschil tussen zijnboekbesprekingen in De Tijd en die in literaire bladen, als DeGids - waarvan hij de eerste katholieke redacteur was - en DeGemeenschap. Hij is zich er zeer van bewust in het katholieke dagblad teschrijven voor minder geoefende lezers. Daarom beoordeelt hij boeken volgensmorele, zelfs katholieke maatstaven. In de literaire periodieken legt hij meerkunstzinnige, literaire criteria aan. Dezelfde discrepantie doet zich voortussen zijn benadering van literatuur in zijn driedelige Bloemlezing uit dekatholieke poëzie (waarvan het bovengenoemde deel over deContra-reformatie er een is) en zijn zgn. Negende deel. Asselbergshanteerde bij de samenstelling van de bloemlezing, zoals uit recent onderzoekzonneklaar is, noch wetenschappelijke, noch kunstzinnige, maar zuiverideologische, in zijn geval katholieke principes. Dus rijpe en groeneschrijvers werden, mits katholiek, tot poëet verklaard. Van Duinkerkenbezondigde zich bovendien aan een ‘annexatiestrategie’ waarbij diverse dichtersten onrechte ingelijfd werden in de moederkerk Overigens had Menno ter Braakdat al bij de verschijning van het derde deel, Dichters der emancipatie(1939), geconstateerd.

Niet onder zijn literair pseudoniem, maar onder eigen naam entitel, prof. dr. W.J.M.A. Asselbergs, verschijnt in 1951 het ‘Negendedeel’. De vlotte leesbaarheid ervan verraadt de bedreven journalist.Bijzonder subtiel en raak zijn de schrijversportretten. Asselbergs expliciteerthierin zijn uitgangspunt, dat de geschiedenis der letteren een wetenschap vanfeiten is alvorens een wetenschap van waarden te worden. Tienjaar eerder (in: Het Tweede Plan) had hij er al op gewezen, dat ze zekerniet minder een wetenschap van waarden dan een van vormen is, alis zij in beginsel als iedere historische wetenschap gegrond op het onderzoekvan feiten. Dat Asselbergs aandacht voor de vorm eveneens vanbelang achtte is niet verwonderlijk bij iemand die in zijn gulzig genotenhumaniora-opleiding zo goed op de hoogte geraakt was van de klassieke wettender retorica en poëtica en zich daar ook met groot gemak van bediende inzijn alom geprezen redevoeringen. Hij heeft aan diverse aspecten van literairevormbeheersing ook afzonderlijke studies gewijd. Uitstekende voorbeeldendaarvan zijn te vinden in zijn Nijmeegse colleges (1967).

Mag dit alles volgens hem belangrijk zijn voor dewetenschappelijke beoefening van de letterkundige geschiedenis, Asselbergs zouVan Duinkerken niet zijn als hij er niet evenzeer op gewezen had dat data -zowel in de conventionele als in de moderne betekenis van dit woord -alléén niet volstaan om toenadering tot poëzie teverkrijgen. ‘Die is slechts hem vergund die tussen de beelden van de dichter dezinne-beelden waarneemt en zijn roep naar het mysterie der dingen verstaat’(Ascese der schoonheid, 1941).

Met zijn beschouwing van literatuur als allereerst een wetenschapvan feiten stond Asselbergs in de historiografische traditie van Jan te Winkel,die overigens i.t.t. Asselbergs geen man van analyse en synthese was, maarvoornamelijk een feitenverzamelaar. Asselbergs toont veel minder affiniteit metG. Kalff voor wie de esthetische waarde van literair werk - een subjectievercriterium - voorop stond. Voor Asselbergs was literatuurgeschiedenisgeesteswetenschap, voor Kalff kunstgeschiedenis. De Groningse school vanOverdiep en Van Es, die stilistische criteria het hoogste goed achtte, wasAsselbergs vreemd. Zijn grote bloemlezing staat, katholiek ideologisch als zijis, nog in de traditie van Gerard Brom, die hij zou opvolgen als hoogleraar inNijmegen. Maar in het Negende Deel toont Asselbergs zich aan dezebeperkte visie totaal ontstegen. Tegen Broms neiging tot stellingnamevóóraf lijkt hij zich zelfs af te zetten in zijn inaugurele redevan 1952 als hij zijn studenten voorhoudt dat voorwaarde om de letteren tekunnen bestuderen allereerst begrip is en niet oordeel.

Eenmaal hoogleraar in Nijmegen manifesteert Asselbergs zich,behalve in zijn Brabantse Herinneringen (1964), louter als wetenschapperen wel in korte, doorwrochte opstellen, de al genoemde Nijmeegsecolleges, stuk voor stuk getuigend van gedegen kennis over zeer diverseonderwerpen.

Invloed

Het uitgaan van feiten, van teksten als concrete gegevens, eerderdan van de ideeën van de dag, leidde ertoe, dat Asselbergs zijn leerlingenbij voorkeur liet promoveren op degelijk geannoteerde tekstuitgaven. Volgenshem bewees je daar het nageslacht groter dienst mee dan met theoretischebeschouwingen over literaire problemen, tijdgebonden als deze zijn. Veeldissertaties zijn uitgaven van werk van dichters uit de contrareformatie en/ofdichters van Het Tweede Plan, gesitueerd in een brede cultuurhistorischecontext. Meer dan zijn tijdgenoten/geschiedschrijvers heeft hij oog gehad voorde Doorwerking van nieuwe letterkundige begrippen in bijvoorbeeldtoneel, literatuuronderwijs, journalistiek en streekliteratuur. Hij besluitzelfs zijn Negende deel met een paragraaf gewijd aan‘beroepsorganisatie’ van letterkundigen. Door zijn brede belangstelling enmaatschappelijk engagement was zijn invloed temidden van zijn tijdgenoten inallerlei gremia aanzienlijk. Dit neemt echter niet weg dat hij nu alsliteratuur-historicus, maar ook als dichter, goeddeels vergeten lijkt, ware hetniet dat hij juist de afgelopen jaren diverse malen onderwerp van historischonderzoek geweest is. En nu, in 2003, heeft zijn honderdste geboortedag in hetzuiden van het land geleid tot symposia en essays.

Nel Rogier
3 december 2003

Voornaamste geschriften

Verzamelde gedichten. Utrecht, [1957].
Verzamelde geschriften. 3 delen. Utrecht, 1962.
Festoenen voor een kerkportaal. Leuven,1966.
De stijl van Elkerlijk. Zwolle, 1968.

Belangrijkste secundaire literatuur

Levensberichten MNL: http://www.leidenuniv.nl/host/mnl/mnl/levens/68-69/asselbergs.htm
J.C. Brandt Corstius: ‘Herdenking van Willem J.M.A. Asselbergs.’ In:Jaarboek der KNAW 1968-1969, p. 248-254.
André Roes: Een schaduw die verschuift. Baarn,1984.
Kees Fens: ‘Asselbergs. De schrijver’. In: Literatuur jrg.6(1989) p. 354-357.
Michel van der Plas: Daarom, mijnheer, noem ik mijkatholiek. Biografie van AvD. Amsterdam-Tielt, 2000.
Mariëlle Polman: De keerzijde van het leven. AvD alsliteratuurcriticus bij De Tijd (1927-1952). Nijmegen, 2000.
Mathijs Sanders: ‘Monument of grafzerk? AvD als bloemlezer vankatholieke poëzie’. In: Mariëlle Polman (red.): Anton vanDuinkerken. Tilburg, 2003 (Zuidelijk Historisch Contact), p.131-144.
Charles van Leeuwen: ‘Een heerlijk en onuitputtelijk vakgebied.AvD als geleerde’. In: Mariëlle Polman (red.): Anton vanDuinkerken. Tilburg, 2003 (Zuidelijk Historisch Contact), p.147-165.

Locatie archief en brievencollecties

Letterkundig Museum in Den Haag.

Asselbergs, W.J.M.A., Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek, Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf - DBNL (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Terrell Hackett

Last Updated:

Views: 6230

Rating: 4.1 / 5 (52 voted)

Reviews: 91% of readers found this page helpful

Author information

Name: Terrell Hackett

Birthday: 1992-03-17

Address: Suite 453 459 Gibson Squares, East Adriane, AK 71925-5692

Phone: +21811810803470

Job: Chief Representative

Hobby: Board games, Rock climbing, Ghost hunting, Origami, Kabaddi, Mushroom hunting, Gaming

Introduction: My name is Terrell Hackett, I am a gleaming, brainy, courageous, helpful, healthy, cooperative, graceful person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.